woensdag 30 juli 2025

Familiekroniek 8: Douwe de Vries (1874-1964)

Douwe de Vries is mijn overgrootvader maar ook de naam van mijn vader en mijn zoon. Mijn zoon en vader zijn als oudste zoon vernoemd naar hun opa. Niet mijn overgrootvader. Tegen de tijd dat hij – als zesde kind – werd geboren, waren de namen van de grootouders al vergeven. Hij is daarom vernoemd naar een broer van vader Luitjen, ook een Douwe de Vries.

Als je verder teruggaat in mijn stamboom – meer dan drie eeuwen – kom je de naam Douwe tegen, bij mijn oudbetovergrootvader Douwe Reitses (1670-1749) uit Akkerwoude, Friesland. In die tijd had men nog geen achternamen, maar gebruikte men patroniemen: Reitses betekent ‘zoon van Reitse’. De achternaam De Vries werd pas in onze familie aangenomen in 1812, toen onder het bewind van Napoleon iedereen verplicht werd een familienaam aan te nemen. Ik schreef daar twee jaar geleden een blog over (Back to the roots: Westergeest). Daarin vertelde ik ook dat Henne Haijes de Vries (1793-1847) de militaire dienst wist te ontlopen door zijn lot te verkopen. Gelukkig maar, want van zijn plaatsvervanger is nooit meer iets vernomen...

Henne was de vader van Luitjen, mijn betovergrootouder, die de naam De Vries meenam van Friesland naar Groningen. In het bevolkingsregister, dat sinds 1850 beschikbaar is, vind ik hem terug als bakkersknecht bij de familie Bakker in Niekerk. Dat die familie Bakker heet, is geen toeval: Kornelis Bakker was broodbakker.

De naam Gaarkeuken heeft me altijd gefascineerd. 
Iets verderop is de Gaarkeuken-sluis in het Van Starkenborghkanaal.
Ik heb vorige week dezelfde route gelopen die hij misschien ook nam: van Kollum via Buitenpost, Gerkesklooster-Stroobos, Grijpskerk naar Sebaldeburen en Oldekerk. Vandaag de dag wordt het landschap doorsneden door het Van Starkenborghkanaal, gegraven in de jaren dertig om werk te bieden tijdens de crisisjaren. Mijn pad kruiste ook de route die 116 verzetsvrouwen in april 1945 moesten afleggen, als menselijk schild voor de terugtrekkende Duitsers. Hun tocht was begonnen in Westerbork, waar ze opgesloten waren, en eindigde na drie dagen in Grijpskerk. De oorlog was voorbij.

Beeld in Grijpskerk.
Zie ook https://www.vrouwenmars1945.nl/.
Luitjen werkt zo’n tien jaar als bakkersknecht in verschillende dorpen in de gemeente Grootegast. In 1862 trouwt hij, 37 jaar oud, met de 20-jarige Vrouwkje Slagter. Het jonge gezin vestigt zich in Lucaswolde, waar Luitjen bakker wordt. In 1874 wordt Douwe, mijn overgrootvader, geboren. En 58 jaar later mijn vader Douwe. Lucaswolde, een klein dorp met van 200 inwoners, is het epicentrum van mijn familiegeschiedenis. Voorouders van mijn moeder woonde er ook, en de familie Bolt, de latere schoonouders van Douwe.

Als Luitjen in 1877 overlijdt is Douwe nog geen 3 jaar oud. Hij zal z’n vader dus amper gekend hebben. Ook zijn jongere zus Jantje niet want zij is dan nog maar een baby van één maand. Moeder Vrouwkje hertrouwt 7 jaar later met Matheus. Beiden zijn dan dagloners. Ze zullen het niet breed hebben gehad.

Het militieregister geeft een omschrijving van de recruten.
Zo nauwkeurig zelfs dat we weten dat Douwe 1,733 Meter lang was. 
Op zijn 17e gaat Douwe werken bij een boer in Oldekerk. Hij houdt het er vier jaar vol. Of hij het verhaal van zijn grootvader kende, weet ik niet, maar hij doet precies het omgekeerde. Hij is namelijk wél uitgeloot voor de militaire dienst, maar neemt in 1896 de plaats in van iemand uit IJsselstein. Daar staat een aantrekkelijke vergoeding van 300-500 gulden tegenover. Maar misschien verlangt hij ook naar avontuur of ziet hij kansen die het leger biedt. Als stukrijder bij de veldartillerie is hij verantwoordelijk voor de paarden die het geschut (kanon) trekken.

Zes paarden en drie stukrijders trekken een kanon voort.
(Bron: Nederlands Artillerie Museum) 
Na twee jaar keert hij terug naar het Westerkwartier, nu met een goede opleiding op zak. Niet verrassend dat op zijn huwelijksakte staat dat hij koetsier is. Ik meen ergens gelezen te hebben dat hij koetsier van de dokter (in Zuidhorn) was, maar misschien was dat alleen een romantische gedachte. Ik zie hem zo voor me voor hoe hij bij nacht en ontij uitrijdt als er een bevalling is of een zieke dringend vervoerd moet worden.

Koetsje, dokter en koetsier (niet Douwe de Vries..)
Maar de carrière als koetsier is van korte duur. Twee jaar later is hij arbeider in Doezum, als mijn opa Roelf wordt geboren. Mijn tante vertelde dat hij ‘blauwe Douwe’ werd genoemd, vanwege zijn zuinigheid. De kinderen moesten kost en inwoning betalen zodra ze gingen werken. Van alle inkomsten kocht hij steeds een grotere boerderij. Maar er was ook noodzaak om te verhuizen met het steeds uitdijende gezin. 
Persoonskaart Douwe de Vries (1874-1964)

Boederij B73 (gehuurd) aan de Nieuweweg 62 te Nuis.
Douwe had een gemengd bedrijf: rogge, tarwe, bieten, rapen, koeien en natuurlijk paarden voor de wagen.
Mijn tante herinnert hem als een rustige man, doodkalm. Hij at langzaam. Als zij aan tafel zat, zei grootmoeke altijd: “Denk erom, eet rustig”, zodat opa Douwe op zijn gemak kon eten. Ook tijdens het hooien nam hij zijn tijd: rustig zijn pijp stoppen en roken.

Na de dood van zijn vrouw Berendje gaat hij bij een van zijn dochters wonen. In 1964 overlijdt hij, bijna 90 jaar oud. Ik kan me nog herinneren dat mijn ouders door het huis liepen en zeiden: “Opa Douwe is overleden”. Ik was vijf jaar.
Ik denk dat ik de onrust van deze familietak heb. Niet vastzitten aan een plaats of huis. Steeds opnieuw wortelschieten. Zoals betovergrootvader Luitjen ooit Friesland verliet, overgrootvader Douwe naar Utrecht trok, en daarna steeds weer verhuisde. Oké, mijn opa Roelf bleef dan wel redelijk honkvast, maar mijn ouders durfden de stap aan om te verhuizen naar het midden van het land. En ik reisde naar nog verdere oorden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten