woensdag 30 juli 2025

Familiekroniek 8: Douwe de Vries (1874-1964)

Douwe de Vries is mijn overgrootvader maar ook de naam van mijn vader en mijn zoon. Mijn zoon en vader zijn als oudste zoon vernoemd naar hun opa. Niet mijn overgrootvader. Tegen de tijd dat hij – als zesde kind – werd geboren, waren de namen van de grootouders al vergeven. Hij is daarom vernoemd naar een broer van vader Luitjen, ook een Douwe de Vries.

Als je verder teruggaat in mijn stamboom – meer dan drie eeuwen – kom je de naam Douwe tegen, bij mijn oudbetovergrootvader Douwe Reitses (1670-1749) uit Akkerwoude, Friesland. In die tijd had men nog geen achternamen, maar gebruikte men patroniemen: Reitses betekent ‘zoon van Reitse’. De achternaam De Vries werd pas in onze familie aangenomen in 1812, toen onder het bewind van Napoleon iedereen verplicht werd een familienaam aan te nemen. Ik schreef daar twee jaar geleden een blog over (Back to the roots: Westergeest). Daarin vertelde ik ook dat Henne Haijes de Vries (1793-1847) de militaire dienst wist te ontlopen door zijn lot te verkopen. Gelukkig maar, want van zijn plaatsvervanger is nooit meer iets vernomen...

Henne was de vader van Luitjen, mijn betovergrootouder, die de naam De Vries meenam van Friesland naar Groningen. In het bevolkingsregister, dat sinds 1850 beschikbaar is, vind ik hem terug als bakkersknecht bij de familie Bakker in Niekerk. Dat die familie Bakker heet, is geen toeval: Kornelis Bakker was broodbakker.

De naam Gaarkeuken heeft me altijd gefascineerd. 
Iets verderop is de Gaarkeuken-sluis in het Van Starkenborghkanaal.
Ik heb vorige week dezelfde route gelopen die hij misschien ook nam: van Kollum via Buitenpost, Gerkesklooster-Stroobos, Grijpskerk naar Sebaldeburen en Oldekerk. Vandaag de dag wordt het landschap doorsneden door het Van Starkenborghkanaal, gegraven in de jaren dertig om werk te bieden tijdens de crisisjaren. Mijn pad kruiste ook de route die 116 verzetsvrouwen in april 1945 moesten afleggen, als menselijk schild voor de terugtrekkende Duitsers. Hun tocht was begonnen in Westerbork, waar ze opgesloten waren, en eindigde na drie dagen in Grijpskerk. De oorlog was voorbij.

Beeld in Grijpskerk.
Zie ook https://www.vrouwenmars1945.nl/.
Luitjen werkt zo’n tien jaar als bakkersknecht in verschillende dorpen in de gemeente Grootegast. In 1862 trouwt hij, 37 jaar oud, met de 20-jarige Vrouwkje Slagter. Het jonge gezin vestigt zich in Lucaswolde, waar Luitjen bakker wordt. In 1874 wordt Douwe, mijn overgrootvader, geboren. En 58 jaar later mijn vader Douwe. Lucaswolde, een klein dorp met van 200 inwoners, is het epicentrum van mijn familiegeschiedenis. Voorouders van mijn moeder woonde er ook, en de familie Bolt, de latere schoonouders van Douwe.

Als Luitjen in 1877 overlijdt is Douwe nog geen 3 jaar oud. Hij zal z’n vader dus amper gekend hebben. Ook zijn jongere zus Jantje niet want zij is dan nog maar een baby van één maand. Moeder Vrouwkje hertrouwt 7 jaar later met Matheus. Beiden zijn dan dagloners. Ze zullen het niet breed hebben gehad.

Het militieregister geeft een omschrijving van de recruten.
Zo nauwkeurig zelfs dat we weten dat Douwe 1,733 Meter lang was. 
Op zijn 17e gaat Douwe werken bij een boer in Oldekerk. Hij houdt het er vier jaar vol. Of hij het verhaal van zijn grootvader kende, weet ik niet, maar hij doet precies het omgekeerde. Hij is namelijk wél uitgeloot voor de militaire dienst, maar neemt in 1896 de plaats in van iemand uit IJsselstein. Daar staat een aantrekkelijke vergoeding van 300-500 gulden tegenover. Maar misschien verlangt hij ook naar avontuur of ziet hij kansen die het leger biedt. Als stukrijder bij de veldartillerie is hij verantwoordelijk voor de paarden die het geschut (kanon) trekken.

Zes paarden en drie stukrijders trekken een kanon voort.
(Bron: Nederlands Artillerie Museum) 
Na twee jaar keert hij terug naar het Westerkwartier, nu met een goede opleiding op zak. Niet verrassend dat op zijn huwelijksakte staat dat hij koetsier is. Ik meen ergens gelezen te hebben dat hij koetsier van de dokter (in Zuidhorn) was, maar misschien was dat alleen een romantische gedachte. Ik zie hem zo voor me voor hoe hij bij nacht en ontij uitrijdt als er een bevalling is of een zieke dringend vervoerd moet worden.

Koetsje, dokter en koetsier (niet Douwe de Vries..)
Maar de carrière als koetsier is van korte duur. Twee jaar later is hij arbeider in Doezum, als mijn opa Roelf wordt geboren. Mijn tante vertelde dat hij ‘blauwe Douwe’ werd genoemd, vanwege zijn zuinigheid. De kinderen moesten kost en inwoning betalen zodra ze gingen werken. Van alle inkomsten kocht hij steeds een grotere boerderij. Maar er was ook noodzaak om te verhuizen met het steeds uitdijende gezin. 
Persoonskaart Douwe de Vries (1874-1964)

Boederij B73 (gehuurd) aan de Nieuweweg 62 te Nuis.
Douwe had een gemengd bedrijf: rogge, tarwe, bieten, rapen, koeien en natuurlijk paarden voor de wagen.
Mijn tante herinnert hem als een rustige man, doodkalm. Hij at langzaam. Als zij aan tafel zat, zei grootmoeke altijd: “Denk erom, eet rustig”, zodat opa Douwe op zijn gemak kon eten. Ook tijdens het hooien nam hij zijn tijd: rustig zijn pijp stoppen en roken.

Na de dood van zijn vrouw Berendje gaat hij bij een van zijn dochters wonen. In 1964 overlijdt hij, bijna 90 jaar oud. Ik kan me nog herinneren dat mijn ouders door het huis liepen en zeiden: “Opa Douwe is overleden”. Ik was vijf jaar.
Ik denk dat ik de onrust van deze familietak heb. Niet vastzitten aan een plaats of huis. Steeds opnieuw wortelschieten. Zoals betovergrootvader Luitjen ooit Friesland verliet, overgrootvader Douwe naar Utrecht trok, en daarna steeds weer verhuisde. Oké, mijn opa Roelf bleef dan wel redelijk honkvast, maar mijn ouders durfden de stap aan om te verhuizen naar het midden van het land. En ik reisde naar nog verdere oorden.

Familiekroniek 7: Berendje Vogelzang (1877-1957)

Mijn overgrootmoeder Berendje had een mooie achternaam: Vogelzang. Deze week heb ik via Boekwinkeltjes een boekje op de kop getikt om meer over deze naam en de familie te weten te komen. Het genealogisch geschrift is in 1991 geschreven door twee Vogelzangs, in een tijd dat alles persoonlijk in archieven uitgezocht moest worden; een knap staaltje werk. Ze zijn zelfs zo ver gegaan dat ze een familiewapen hebben laten ontwerpen en registreren bij de Raad van Wapenkunde. De goedkeuring werd verleend, en in het boek staat: “ieder lid en nazaat van de in dit boek beschreven Vogelzangs is gerechtigd dit familiewapen te voeren.” Ik dus ook. :-)

In het midden van het wapen prijkt een zingende, zwarte merel – een verwijzing naar de familienaam. Maar waar komt die naam eigenlijk vandaan? Ook dat hebben de schrijvers uitgezocht. Bij Leek ligt het landgoed Nienoord, waar in 1525 een borg (een soort kasteel) werd gebouwd. Eind 16e eeuw trouwt de eigenaar, baron Iko von Inn- und Knyphausen uit Oost-Friesland, met Anna Maria Oriana von Eltern, erfdochter van Elteren en Vogelzang (twee gebieden in België). Eén van de boerderijen op het landgoed kreeg de naam “Old Voochelsang” en is dus genoemd naar de streek van de barones. In 1742 huren Harm Jans en Geert Jans ‘in de Voogelsanck’ deze boerderij, die dan niet meer in het bezit is van de heer van Nienoord. Geert Jans (1715-1793) is mijn oudbetovergrootouder – de negende generatie terug.

Nienoord viert dit jaar haar 500-jarig bestaan

Maar terug naar Berendje, de vierde generatie, die geboren en getogen is in Niebert. Als zij 19 jaar is, gaat ze werken als dienstbode in Oldekerk. Eerst bij de vrijgezel Trientje Jongst. Maar het dienstverband houdt op, als deze vrouw op 56-jarige leeftijd nog trouwt. Daarna heeft Berendje twee andere betrekkingen, de laatste bij het gezin van dominee Meindertsma. In december 1899 keert ze terug naar Marum als dienstbode. Vanaf dat moment kan ik het spoor even niet volgen, omdat de dienstbodenregisters van de twintigste eeuw nog niet online staan.

Op 1 juni 1901 vind ik haar weer terug: Berendje trouwt met Douwe de Vries. De zwangere buik zal goed te zien zijn, want drie maanden later bevalt ze van Roelf die maar drie maanden leeft. In de huwelijksakte staat dat Berendje zonder beroep is en de laatste zes maanden in Oldekerk heeft verbleven. Ze was dus weer terug in dat dorp. Douwe is koetsier, en ik stel me voor dat ze samen leuke ritjes in het koetsje hebben gemaakt.

Na de eerste Roelf volgt een tweede Roelf, mijn opa, en daarna nog een hele rits kinderen, waaronder een tweeling (het jongetje overlijdt) en een drieling. In totaal veertien kinderen, waarvan elf de volwassen leeftijd bereiken. De drieling wordt geboren op de verjaardag van vader Douwe, en dat nieuws haalt zelfs de krant.

Rotterdams dagblad, 21 november 1916

Wanneer deze drieling 65 jaar is, schrijft het Nieuwsblad van het Noorden er opnieuw over: “Een verjaardagscadeautje voor hun vader Douwe de Vries in Zevenhuizen was op 17 november 1916 de drieling Janke (1500 gram), Frouwina en Sjoerdina (beiden 1250 gram). Ondanks hun geringe gewicht bleven ze thuis en groeiden voorspoedig op.” Tegenwoordig gaan kinderen met dit gewicht direct de couveuse in.

In de geboorteakte staat ook het tijdstip van geboorte. Janke werd een dag eerder geboren dan de andere twee meisjes, om 23.30 uur. Frouwina was er om 4 uur ’s ochtends en Sjoerdina om 7 uur. Het zal een behoorlijk hectische nacht zijn geweest. Ik kan me niet voorstellen dat moeder Berendje op de hoogte was dat ze drie kinderen zou krijgen. 

Elf volwassen kinderen betekent ook veel kleinkinderen. Ik tel er 51, inclusief mijn vader. Zonder zijn broer en zussen waren dat 45 neven en nichten. Aan de Bolt-kant tel ik er nog 36. Ik vraag me af of mijn vader ze allemaal gekend heeft. 

Mijn tante herinnert zich dat het een gezellig gezin was. “Grootmoeke was een goedlachse vrouw. De meiden, Froukje en Sietske, en ook de anderen, konden goed zingen. En tijdens het zingen werd er gebreid. Ook opa (Douwe) kon goed zingen.” Ik heb wel de achternaam, maar niet de zang-genen meegekregen!

Mijn tante vertelde ook dat de etensvorken helemaal versleten waren. Sommigen hadden nog maar 1 tot 1,5 centimeter vanaf de steel gerekend. Daar was ze altijd door gefascineerd. Iedereen had ook zijn eigen vork. En als opa na het eten de Bijbel opensloeg, las hij een heel hoofdstuk inclusief ‘alle registers’. De tantes zaten er dan met open ogen bij, en met hun blikken werd onderling plezier gemaakt.

Zittend: Douwe de Vries en Berendje Vogelzang met tussen hen Henderikus (Rikus). 
Daarachter de drieling en links achter mijn opa Roelf.
Foto circa 1925.

In 1957 krijgt Berendje een hersenbloeding. “Ze was met de was bezig en viel neer”, vertelde m’n tante. “Daarna heeft ze nog drie dagen geleefd. Zoon Rikus, haar jongste kind, kwam direct over uit Canada. Grootmoeke heeft hem nog herkend.” Dat moet heel fijn voor haar zijn geweest.

Douwe de Vries en Berendje Vogelzang

vrijdag 25 juli 2025

Familiekroniek 6: Berend Bolt (1878-1937)

Deze foto staat op de openingspagina van de website van de historische vereniging Boerakker en Lucaswolde. De man met de snor is mijn overgrootvader Berend Bolt. In 1904 begon hij in Lucaswolde een kruideniers- en manufacturenwinkel. Zo’n winkel verkocht niet alleen levensmiddelen, maar ook kant-en-klare kleding: jassen, broeken, overhemden, overalls. Niet verwonderlijk dat hij in deze branche terechtkwam; zijn ouders Roelf Bolt en Hermina Klunder waren winkelier en winkeliersche in Sebaldeburen, en zijn grootvader Menko Klunder was meer dan een halve eeuw kleermaker in Lutjegast. 

Mijn tante heeft een paar notities bij de foto gemaakt. De man met snor is opa Bolt. Naast de vrachtwagen staat de boodschappenkar. De foto is van circa 1935. Rechts is oom Jan (geb. 1912), links oom Menco (geb. 1910) en de vrouw links is tante Dina (geb. 1916). Mijn oma Jantje (geb. 1905) is dan al het huis uit en getrouwd met mijn opa De Vries. 

Op het uithangbord staat B. Bolt en Zonen. Winkelier en Fouragehandel. Helemaal rechts hangt een advertentiebord van het veevoederbedrijf Koudijs; een bedrijf waar mijn vader als fouragehandelaar ook jaren meel van betrok. Als kind vond ik dat een chique, maar ook wat raadselachtig beroep. Het komt erop neer dat je veevoer inkoopt en het vervolgens aan de boeren verkoopt.

De Citroën met nummerplaat A13686 is terug te vinden in een register met Groninger Kentekens (Kenteken A-13686 › Groninger Kentekens). Zoon Roelf (geb. 1903) werd in 1927 eigenaar van de auto en verkocht deze in 1929 door aan zijn vader. Een zoon van Roelf heeft op de website geschreven dat 'zijn vader destijds rijexamen afgelegd heeft in Grootegast, daar enkele rondjes gereden [heeft] met de huisarts en toen was het geklaard.' Opa Berend heeft het autorijden vast van zijn zoon geleerd.

1910

1936

4-2-1935: auto in de sloot tegenover woning B. Bolt

Berend was in 1906 aanwezig bij de eerste vergadering van de schoolvereniging die ervoor moest zorgen dat er een christelijke lagere school kwam in het nabijgelegen Boerakker. Berend werd secretaris en bleef dat vele jaren. De school werd geopend in 1909.

Het schoolbestuur bezocht de school tijdens lesuren, de eerste keer in 1910. Op de ledenvergadering geeft B. Bolt uitgebreid verslag. Alles verliep naar wens. Meester Lok had een vertelling gehouden over Naäman de Syriër. In de lagere klassen was met aandacht de werkzaamheden op de lei gevolgd. 'Niet het minst beviel ons het zingen van de kleine kneuters zoo alleraardigst als dat ging, zoo hebben wij alles wat nagesneuvelt, en wij hebben een goede indruk over geheel meegenomen. Vooruitgang was zeer goed in de schriften te bemerken en vooral bij het vertellen van het hoofd was onverdeelde aandacht te bemerken. Bij de kleinste der eerst beginnende viel mij bijzonder het grootte verschil in ‘t oog. Sommige van de in ‘t voorjaar op de school zijn gekomen schreefen bepaalt al leesbaar, en sommigen konden nog geen letter schrijven maar er zijn altijd bij die onvatbaar zijn.' (Uit: 1909-1984. 75 jaar christelijke lagere school Boerakker, Jan Hamstra)

Schoolbestuur circa 1925, Berend Bolt in het midden op de voorste rij.

Berend was een gezien man in Lucaswolde en Boerakker, maar mocht geen kerkelijke functies meer uitoefenen toen bekend werd dat hij een kind had verwekt had bij de dienstmeid. Mijn tante vertelde dat het dorp een nachtlang lawaai maakte door op pannen en potten te slaan - wat 'ketelmuziek' wordt genoemd - en dat er een kar stront voor zijn huis werd gestort. Volkswoede en volksberechting. Mijn oma Jantje heeft het als een zeer angstige gebeurtenis ervaren. Het hele gezin heeft eronder geleden. Ook de kinderen werden erop aangekeken. 

Groepsfoto met Berend Bolt en Dieuwke Scheeringa (omcirkeld)
Pas op latere leeftijd kon mijn oma hierover praten met haar eigen kinderen. Mijn tante vond het jammer dat dat gesprek niet eerder is gevoerd. Dat intrigeert me: het zwijgen, waar openheid misschien had kunnen opluchten. Het soort leed dat ongemerkt doorsijpelt in volgende generaties. Ik moest denken aan het onlangs verschenen boek ‘Waar ik me voor schaam’ van Sheila Sitalsing, over haar foute opa in de oorlog. Ze noemt dit: intergenerationele schaamte.

Advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, 12-10-1912. 
De familie dacht er blijkbaar over om de boel te verkopen en te verhuizen.

Veel van de kinderen van Berend werden later ook grutter. Wij kenden vooral ‘oom Koos’, die elke zaterdag de boodschappen kwam brengen. Aan de keukentafel vroeg hij mijn moeder wat ze de week erop nodig had. Wij kenden het rijtje dat hij dan opdreunde uit ons hoofd: suker, zolt, kovvie, thee, etc. Hij was zijn tijd ver vooruit. Picnic en HelloFresh avant la lettre. 

Berend kocht kruidenierswinkels voor zijn zonen Roelf in Boerakker (hier op de foto), Menco in Groningen en Tienco in Marum. Na zijn overlijden zet Gerard (Gerrit) de zaak voort in Lucaswolde.

“In 1937 ligt Berend in het ziekenhuis. Een dag voor een ‘ernstige operatie’ schrijft hij een brief aan zijn gezin: “Mijn geliefde Vrouw en Kinderen. Ik heb hier op dit papier nog wat meer geschreven waartoe ik mij gedrongen voelde. Want als ik niet weer bij u kom wil ik dit u nog  gaarne doen weten wat ik nog alzoo op ’t hart hebt. En dan ten eerste mijn lieffe vrouw die ik oprecht bemin, niet tegenstaande ik wel eens geheel verkeert tegen U bent geweest. Vergeef mij mijn verkeerde, bewaar die liefde die gij mij ook zoo veel hebt toegedragen (…). 

Zo nu liefffe kinderen als het gebeurd dat vader niet meer bij U komt, allen te samen genomen, wees ten eerste voor zoover getrouwd uw man of vrouw tot steun en volkomen liefde. Maar ik vraag ook van U allen, weest steeds moeder tot hulpe. Neem dit van vader over. Leef in vriendschap en help elkander door het leven, vooral de kleine beide jongens niet vergeten. (…)

Morgen bij middag zal de operatie wel zijn afgelopen denk ik. Zuster zei van ongeveer 3 uur komen, maar zij dacht wel eerder. Moeder moet niet alleen komen. En nu maar biddent wachten.”

Berend Bolt overlijdt kort daarna, in het Academisch Ziekenhuis. De deelneming in het dorp is algemeen.

Laatste rustplaats van Berend en Dieuwke op de begraafplaats in Noordwijk.


Familiekroniek 5: Dieuwke Scheeringa (1881-1951)

Mijn overgrootmoeder Dieuwke was op haar tweede al wees. Haar moeder Jantje Kremer stierf in het kraambed, 15 dagen na de geboorte van Dieuwke. Twee maanden eerder waren Jantje en haar man Timen Scheeringa met hun tweejarige dochter Tunniske nog vol verwachting verhuisd van Sebaldeburen naar Briltil. Timen had daar een nieuwe baan als tolpachter gevonden, Jantje was zeven maanden zwanger.

Tolpachterswoning in Briltil

Het gezin keert zes weken later - zonder moeder Jantje - terug naar Sebaldeburen. Baby Dieuwke heeft zorg en voeding nodig, en ze trekken in bij oma Scheeringa, de moeder van Timen. Ik weet uit ervaring hoe fijn het is om een (groot)moeder in de buurt te hebben die bij kan springen in de opvoeding van de kinderen. Maar het onheil is nog niet voorbij in huize Scheeringa: twee jaar later overlijdt ook vader Timen. De zusjes Tunniske en Dieuwke zijn dan definitief wees. 

Dieuwke stond tot 1903 ingeschreven bij haar oma Dieuwke Kremer-de Vries.
Uiteraard verhuist oma mee als ze in dat jaar met Berend Bolt trouwt.

Volgens mijn tantes werden de twee meisjes daarna gescheiden opgevoed door hun grootouders, en hebben ze elkaar twintig jaar niet gezien. De bevolkingsregisters bevestigen dat beeld. Na het overlijden van haar vader gaat Dieuwke naar de grootouders van moederskant: opa en oma Kremer, die eveneens in Sebaldeburen wonen. Tunniske blijft bij oma Scheeringa, totdat die in 1888 overlijdt. Tunniske is dan negen, en wordt vervolgens overgeschreven naar het dorp Ten Boer, ten noordoosten van de stad Groningen. Vanaf haar dertiende vind ik Tunniske terug in dienstbodenregisters. Eerst nog ‘zonder beroep’, in dienst bij een weduwe, maar vanaf haar veertiende als dienstmeid in verschillende huishoudens en in diverse plaatsen. De levens van de zusjes Tunniske en Dieuwke zijn dan inderdaad voor lange tijd gescheiden. 

Opa Dirk Scheeringa is al overleden als Dieuwke wordt geboren. Deze Dirk had een paar interessante beroepen. Zo was hij herbergier in Stroobos (zijn vrouw herbergierster) en later kastelein in Doezum. Toch een caféhouder in mijn familie! In 1863 werd hij scheepsjager in Zuidhorn, gelegen aan het Hoendiep, destijds een belangrijke vaarroute tussen Groningen en Friesland. Een scheepsjager trok boten voort over het jaagpad, meestal met een afgedankt paard. De voorloper van de sleepboot. Lang heeft hij dat werk niet kunnen doen, want eind 1863 overlijdt hij. Op zijn overlijdensakte staat dit uitgestorven beroep vermeld. 


Paarden trekken een boot voort op het jaagpad.

Als Dieuwke in 1903 trouwt met Berend Bolt, is haar oma Kremer de enige nog levende ouder/grootouder. Dieuwke is dan 21 en in die tijd ben je dan nog minderjarig. Haar 85-jarige oma geeft ‘hare toestem­ming tot dit huwelijk’ zoals in de akte vermeld staat. Er wordt ook bijgeschreven: ‘verklarende de grootmoeder van de echtgenoote niet te kunnen schrijven als hebbende zulks niet geleerd.’ Andere getuigen zijn de moeder van Berend, een veldwachter, een stalknecht, een secretaris en een klerk. 

Berend Bolt en Dieuwke Scheeringa met links mijn oma Jantje.

Het echtpaar Bolt-Scheeringa vestigt zich in 1903 in Lucaswolde, waar hun tien kinderen geboren worden. Mijn oma Jantje is de tweede in de rij. Lucaswolde is dan nog een gehucht zonder voorzieningen. Dus beginnen Dieuwke en Berend een winkel. 

Opa Bolt had alles in de handel, van petroleum tot wijn en jenever”, wist m’n tante zich te herinneren. De kindertjes moesten de jenever ook langsbrengen bij de klanten, want het was eigenlijk illegaal.  De wijn werd in een vat gekocht en daarvan getapt; de jenever werd verkocht per ‘maatje’. De winkel was dus ook de lokale kroeg. Een bekend verschijnsel, dat ik ook uit Suriname herken. Daar zet men in de Chinese winkels aan het eind van de dag een paar krukjes neer om een ‘biertje te zetten’.

Tijdens een wasdag ontdekten de kinderen dat hun moeder naar jenever stonk. De dochters vertelden dit aan opa, en die heeft het jenevervat vervolgens afgesloten.

Mijn tante herinnerde zich opoe Dieuwke als iemand die vaak op een bankje zat, de benen omhoog, een deken over haar heen, sokken breiend of aardappelen schillend. Lopen deed ze nauwelijks meer, door de wonden van haar eczeem. Ze zat veel op haar chaise longue. Een van de kleinzonen kwam elke week langs om de krant voor te lezen, vooral de rouwadvertenties.

Tijdens mijn wandeling door Lucaswolde kon ik het niet nalaten om even op de deur van de oude kruidenierswoning te kloppen en “volluk!” te roepen. Aan de keukentafel vertelden de bewoners me dat ze na de koop van het huis overal drankflessen hadden gevonden. Ze hadden het huis in 1988 gekocht van Gerard Bolt, de zoon die de kruidenierszaak had voortgezet. In 1972 werd de drankverkoop officieel. 

De winkel is nu verbouwd tot woonhuis
Leekster Courant: Nu ook SLIJTERIJ
Deze week als extra stunt: GRATIS grote fles JUS D'ORANGE bij elke liter gedestilleerd.

Aardige combi in de advertentie (1959): 1 pot tomatensoep, 200 gram bonbons, 1 pot pindakaas en 4 closetrollen.

zondag 15 juni 2025

Nakba

Milou, ons kleinkind, logeerde dit weekend bij ons. Ze huilde even, ze had honger. Na een flesje pap was ze weer helemaal tevreden. “Dat is wel even anders voor de kinderen in Gaza”, zei ik aan de gevulde ontbijttafel. Dáár is het de vraag of ouders hun huilende baby’s (voldoende) te eten kunnen geven. Misschien huilen ze niet eens meer, omdat ze te lamlendig zijn geworden van de uithongering die de Israëlische staat het Palestijnse volk oplegt. Een grote schande.
Zondag was de tweede Rode Lijn-demonstratie in Den Haag. De trein zat vol met in het rood geklede demonstranten. Gouda is de laatste opstapplaats in de intercity naar Den Haag. Ik kon nog net een plekje vinden in het portiek, geplet tegen de deur – maar dat gaf natuurlijk niet. Integendeel. Het doet goed om te zien hoeveel Nederlanders bereid te zijn in actie te komen. Samen staan we sterk.

Maar wat is het Israëlisch-Palestijnse conflict? Dat is niet eenvoudig uit te leggen en het hangt er ook van af wie het uitlegt. De Universiteit Utrecht heeft een mooie webpagina met feitelijke informatie of kijk naar Lubach of deze wat drogere uitleg. Hier een paar belangrijke punten in het kort:

In 1918 viel het Ottomaanse Rijk, dat met de Duitsers had gecollaboreerd in de Eerste Wereldoorlog. Palestina kwam onder Brits bestuur. Een jaar eerder sprak het Verenigd Koninkrijk in de Balfourverklaring de wens al uit om een “Joods Tehuis” in Palestina mogelijk te maken. In de jaren 1920 en 1930 begon grootschalige Joodse emigratie naar Palestina, onder andere door het toenemend antisemitisme in Europa. Joodse kolonisten kochten grond van Palestijnse grootgrondbezitters, wat regelmatig tot spanningen en geweld leidde.

Na de Tweede Wereldoorlog was Groot-Brittannië moegestreden en nagenoeg bankroet. Het zag zich niet langer in staat om de orde in Palestina te handhaven en vroeg in 1947 aan de pas opgerichte Verenigde Naties om zich over de toekomst van Palestina te buigen. De VN kwam met een verdeelplan; 56% van het land voor de Joden, 44% voor de Palestijnen. Een tweestatenoplossing! De Palestijnen, gesteund door Arabische buurlanden, verwierpen dat plan. Op 14 mei 1948 – de dag voordat het Britse mandaat afliep – riep het Joodse Agentschap de onafhankelijk staat Israël uit. David Ben-Gurion werd de eerste premier.

Nog geen dag later vielen omringende Arabische landen Israël aan. Ze wilden een Joodse staat voorkomen en verdere onteigening van Palestijnse Arabieren tegengaan. Maar de Arabieren verloren de oorlog. Israël breidde zijn gebied uit en zo’n 700.000 Palestijnen raakten ontheemd. De Palestijnen noemen deze periode de Nakba: de ramp, of de grote catastrofe.

Deze lijn kun je de laatste 75 jaar blijven doortrekken: spanningen en geweld escaleren telkens in (korte) oorlogen, waarna Israël meer land inneemt, Palestijnse huizen met de grond gelijk maakt, en nieuwe Israëlische nederzettingen bouwt, vaak omringd door een muur.

En het wordt steeds grimmiger. De PLO, onder leiding van Arafat, steekt nu gematigd af tegen Hamas. Aan Israëlische kant stond premier Rabin, een man die serieus naar vrede zocht. Maar sinds zijn moord door een Israëlische extremist is die koers verlaten. Netanyahu volgt met zijn ultra-orthodoxe coalitiepartijen een onverzoenlijke lijn. Inmiddels is nog maar 15% van het historische Palestina in handen van de Palestijnen. En als je die lijn doortrekt, dan lijkt duidelijk waar Netanyahu op uit is.

1. We are the people!
2. We won't be silenced1
3. Let's stop the bombing!
NOW NOW NOW NOW

Hospitals. Not a target
Patients. Not a target
Doctors. Not a target
Paramedics. Not a target
Healthcare. Not a target


zondag 8 juni 2025

In de ban van een jurk

Wetenschappers noemen de jurk 'de Nachtwacht van het Textiel'
In het huisje waar we verblijven, raakten we aan de praat met de eigenaar. Al snel ging het gesprek over een jurk uit de zeventiende eeuw, opgedoken uit een scheepswrak voor de kust van Texel. Ik had er vaag iets over gehoord; nieuws blijft meestal maar een paar dagen hangen. Hij vertelde dat er een documentaire over was gemaakt. Dus keken we die avond en de volgende dag de drie afleveringen van ‘De Jurk en het Scheepswrak’.

De oostkust van Texel, met uitzicht op de Waddenzee, heet de Reede van Texel. Hier lagen vroeger schepen voor anker, wachtend op lading en bevoorrading, of een gunstige wind om uit te zeilen. Het was een druk knooppunt, maar zeker geen veilige haven. In de loop van de eeuwen zijn naar schatting tussen de 500 en 1000 schepen gezonken.

In 2014 ontdekken duikers de resten van een wrak dat deels was vrijgespoeld. Het vele tropisch palmhout dat men opduikt, was bestemd voor de luxe meubelmakerij. Het wrak krijgt daarom al snel de naam ‘Palmhoutwrak’.  Maar men haalt ook een pakketje op. Bij het uitspoelen, met een simpele tuinslang (!), blijkt het om een jurk te gaan. De meeste gevonden voorwerpen verdwijnen in de vitrines van de duikclub of in de huiskamers van de duikers. Maar wat te doen met de jurk? De duikers overleggen met de directeur van het lokale museum, Kaap Skil. De gesprekken en dilemma’s worden prachtig vastgelegd in de documentaire. De museumdirecteur speelt een mediërende rol tussen de duikers en de overheidsinstanties. Zij begrijpt beide werelden.

Detail van de zijden jurk met bloemmotief
Knopen van het kledingstuk

De vondst trekt vervolgens veel aandacht van wetenschappers, archeologen en de media. De duikers doen onder andere hun verhaal bij De Wereld Draait Door. Maar er ontstaat een heftige discussie: van wie zijn zulke vondsten eigenlijk? De duikers vinden dat zij het recht hebben op wat ze zelf uit de zee hebben gehaald. De provincie stelt daarentegen dat het cultureel erfgoed is, en dat sommige voorwerpen onrechtmatig zijn meegenomen. In de documentaire zie je mooi het spanningsveld tussen vrijdenkende eilanders en de regels van de overheid, tussen de rauwborsten en de mensen in pak, tussen doeners en denkers. Waar vinden we die spanning nog meer in onze maatschappij?

Deksel van de pronkbeker. Gevonden in het Palmhoutwrak

Uiteindelijk wordt er een compromis gesloten. In een klein autootje worden de ‘gestolen voorwerpen’ naar de provincie gebracht en kan de archivaris die het boek al klaar heeft, opnieuw beginnen, nu met twee keer zoveel materiaal. De documentaire laat ook de waarde van wetenschappelijk onderzoek zien, en waarom regels nodig zijn. Want ja, om nu een deel van de jurk in de wasmachine te stoppen en aan de waslijn te hangen, past toch niet. De vrouw die dat stukje textiel zelf had gewassen, gaf dat uiteindelijk ook met een glimlach  toe. “Maar we blijven wel eilanders!”.

En de jurk? Die is op Texel gebleven, want dat was onderdeel van de onderhandeling. Nu ligt het in een zuurstofvrije vitrine in museum Kaap Skil. Voor iedereen te bewonderen. 

Twee poppenfles-koppen uit het Vijzelwrak, vergaan ca. 1635. Deze poppen vormden de bovenkant van Franse wijnkaraffen. 'Bruikleen Texelse duikers'....