vrijdag 9 januari 1981

Om 6 uur was ik wakker. Het was weer erg koud. Een vuurtje gestookt en m'n tent afgebroken. Om 7 uur was ik helemaal klaar. Tot kwart voor 8 weer naar de weg toe gelopen. Het werd langzamerhand licht. De zon begon weer te warmen.
Bij de grote weg moest ik vier auto's laten passeren, voordat nummer 5 me een lift gaf. Twee mannen in een Berliet. Ik zat tussen hen in. We reden van kwart voor 9 tot half 2 aan één stuk door. Ik kreeg dadels en sinaasappels van hen. Dat deed me goed, want ik had maar net genoeg eten en water bij me gehad voor de overnachting in de woestijn. De auto reed ca. 70-75 km/u en het uitzicht was eerst eentonig. Vlak landschap met hier en daar een rivierbedding (oued). Wel een gek gezicht, dat water in de Sahara. Na 100 km ging de weg 6% dalen, steil naar beneden. Hier en daar lagen autowrakken langs de kant. Een schitterend uitzicht. Dat rotsachtige bleef tot aan Ain Salah. Onderweg praatten we wat over Holland, Algerije, werk (ze werkten in de bouw) en familie. Ik telde onderweg het verkeer: 70 tegenliggers, 2x passererden we een auto en 5x werden we gepasseerd.
In Ain Salah zocht ik het restaurant op de hoek op, met de blauwe man. Er was eerst geen eten, maar een paar Fransen van de Parijs-Dakar rally gaven een reklamepetje en toen wel. Het eten was goed. Ik zat op een soort overdekt terrasje. Eerst sla met tomaten en ui, daarna spaghetti met kip (voor 18 DA). Onder het eten kwamen Mieke en Toos met twee Algerijnen uit Oran binnen. Grika was doorgereden naar Tamanrasset. In het kafé dronken we thee.
Tussen 4 en 5 wachtte ik op het postkantoor op Johan, die niet kwam opdagen. Bij het postkantoor in het Engels, Duits, Frans en Nederlands gesproken met rallyrijders die voor Tamanrasset al uitgevallen waren.
In het kafé kwam ik André en Anke tegen en dronken chocolat. Daarna bracht ik m'n bagage naar het hotel; tegen half 11 zou ik naar binnen worden gebracht. 
Puntschoen kwam me al rond 7 uur halen en zei dat de kust veilig was. In het hotel praatten we wat over ekonomie en socialistische politiek. Puntschoen, een echte kapitalist, zei dat alleen de buurt rond Oran o.k. was. Hij maakte tegen Toos een fuck-gebaar en wilde met haar naar bed. We zorgden toen maar snel dat hij weg ging. Toos bood aan de kamer zelf te betalen. Hij zei dat dat 150 DA was, wat later de helft bleek te zijn. Op de kamer van Toos en Mieke bleef ik nog wat praten. Mieke begon weer te klagen over de reis, en zie dat ze graag naar het Hoggar gebergte wilde. Ik sliep in de hoek van de kamer.
's Nachts om 5 uur was er beweging in het hotel en Mieke vertelde dat ze een nachtmerrie had gehad. "Ik werd opgepakt door de politie en moest vertellen waar ik de laatste dagen geweest was".
Ain Salah, het dorp gebouwd van leem, omdat het er bijna nooit regent.

Om 8 uur ging ik uit het hotel en we deden nogal moeilijk over hoe ik weg moest komen. Dat bleek helemaal geen probleem te zijn, want er zat niemand bij de receptie. Ontbijt naast het hotel gegeten. Hoefden alweer niets te betalen.
' s Middags moesten we daar weer komen eten. Geld? "Pas de problème", zei de jongen, die Samarou heette. We liepen ' s ochtends door Ain Salah en kwamen bij een oude vervallen kazerne. Heel veel oude kleren, een gevangenis, etc. ‘s Middags bij Samarou eten: salade, aardappelen met vlees. Een vroeg geld en toen we Samarou erbij haalden, betaalde hij. Achteraf vond ik dat we het hem opgedrongen hadden. We kregen thee en koffie. Met Samarou gingen we die middag op stap. Z’n ouders en broers woonden in Tamanrasset, hij in het hotel, en z’n grootouders woonden ook hier. Bij z’n grootouders dronken we thee, met het bekende theeritueel (3x doorschenken, dan 3x de steeds meer verdunde thee drinken). Aan de muur hingen foto’s uit tijdschriften en veel foto’s van hemzelf. Daarbij kwamen nu enkele foto’s van onze koningin (van Toos). De grootvader was een beetje blind en er kwamen steeds meer kennissen binnen. De grootmoeder liep gebukt en moeilijk. Oorspronkelijk kwamen de voorouders uit Mali en hadden een donkere huidskleur. Overdag werkten de grootouders nog steeds 4 uur in de palmerie. Daar gingen we dan ook heen, samen met Haamed een vriend die uit Arak kwam, een Touareg. De palmerie was heel mooi, veel palmbomen, mandarijnenbomen, peterselie, graan, mais, bieten, granaatappelbomen, tomaten, uien, koolplanten (venkel), vijgen, wortelen. Daarna gingen we naar de Ain (=bron) waar warm water uitkomt in de winter en koud water in de zomer. De bron was van boven afgesloten, omdat er anders mensen in gingen zwemmen. We gingen weer terug naar z’n grootouders, waar nu ook Samarou's broer was. Hij zat in de service militaire. 
Haamed, Toos, Mieke en Samarou
Bij vrachtwagens informeerden we of we mee konden naar het zuiden. Met twee tankwagens kon elk één mee maar dat wilden Mieke en Toos niet. In het dorp nog wat gedronken. 
De koffie ’s avonds werd door Toos betaald; Samarou was daardoor een beetje beledigd. We gingen terug naar het badhuis, waar de mensen nog volop aan het baden waren. Het zou zo afgelopen zijn. Na een uur waren die mensen er allemaal nog en bleven ook slapen. Het badhuis lag vol met Algerijnen. Er waren nog twee toeristen. Wij kregen een plaatsje naast de muur, in de hoek, waar normaal de jongens van het badhuis sliepen. Het sliep prima, op een zacht matras. Tot 4 uur. Om 3 uur liep een wekker af en 4 uur ging iedereen met de bus naar Tamanrasset. Met veel lawaai stapten ze op.
.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten