donderdag 31 maart 1994

5. Yes sister, we will do so

Het is half negen ‘s morgens. Ik zit hier met dikke zweetdrup­pels op m’n voorhoofd op de veranda te schrijven. De tempera­tuur is vannacht niet onder de 30 oC geweest. Het is al weer even geleden dat we geschreven hebben, deels was de oorzaak tijd en deels inspiratie, maar nu dan toch maar weer proberen.

Allereerst wil ik even stil staan bij de verschrikkelijke moord op Eelco Krijn, Karin en Zita in Sierra Leone, waar jullie ongetwijfeld over gehoord hebben. Wij kenden hen niet persoonlijk, maar je voelt een betrokkenheid omdat je hetzelf­de werk doet en misschien ook wel omdat je voor dezelfde organisatie werkt. Dat dit soort situaties een ieder van ons kon overkomen is niet ondenkbeeldig. Waarschijnlijk is het nieuws over onlusten in Afrika summier afgedrukt in de kranten in Nederland, maar als je een lijn trekt van Noord-Afrika naar Zuid of van Oost naar West, bijna bij elk willekeurig punt kom je onrusthaarden tegen. Ook in het Noordoosten van Ghana is de noodtoestand begin maart afgeroepen. Daar zijn twee bevol­kingsgroepen met elkaar aan het strijden. Deze mensen hebben generaties lang ‘vreedzaam’ met elkaar geleefd en dan ineens ontvlamt er iets en duldt de ene groep de ander niet meer. Het gaat er dan ook niet kinderachtig aan toe en het heeft al meer dan duizend mensen het leven gekost. Een van de Memisa-artsen uit Dodi Papase vertelde dat zijn ziekenhuis dagelijks tien­tallen gewonden van deze zinloze burgeroorlog te zien krijgt. Het leger probeert de rebellen te ontwapenen, maar nu is men het drinkwater aan het vergiftigen. Je kunt je voorstellen hoe dit alles kan escaleren. Actie-wraak-tegenactie. Op zich hebben deze groepen het niet gemunt op buitenlan­ders, maar als ze zich bedenken dat hun probleem wereldnieuws kan worden als ze de buitenlanders er wel in betrekken dan wordt het anders. Je kunt er natuurlijk niet dagelijks bij stil staan, en de onlusten zijn ver van ons, maar ik denk dat we alert moeten blijven voor gevaarlijke situaties en dan nog kan je de pech hebben zoals Eelco, Karin en Zita.

De laatste keer dat ik geschreven heb ging over de oriëntatiecursus en m’n oriëntatiestage in het ziekenhuis. Gelukkig is het goedbevonden dat ik de stage in ons eigen ziekenhuis kon doen en vorige week heb ik dan ook m’n registratienummer gekregen en mag nu officieel werken. Dat deed ik dus al. Na m’n stage heb ik 2 maanden op de kinderafdeling gewerkt en per 1 januari zit ik voor vast op de kraamafdeling. Het is een hele dynamische afdeling: een combinatie van verloskunde/­kraam, zwangerschapsklinieken en nazorg. Ik ben zelf geen verloskundige maar de interesse is er altijd wel geweest. Gelukkig zijn er een aantal zeer ervaren midwives (verloskun­digen), dus denk niet die rommelen daar maar wat aan.

Mijn taak is meer het superviseren van de afdeling, zorgen dat orders uitgevoerd worden en dat de patiënten goede zorg krij­gen. En daar komt het conflict om de hoek. Wat is goede zorg en hoe moet er gewerkt worden. Daar botsen waarden en normen. Niet alleen mijn waarden en normen en die van mijn Ghanese collega’s, maar ook die van de Spaanse sisters. Mijn afdeling is het zwarte schaap van het ziekenhuis. Al jaren. En waarom? Omdat de sisters er geen grip op hebben. Geen van hen is een midwife en er is niemand die er permanent de leiding geeft. Daarbij maken de Ghanese verpleegkundigen slim gebruik van deze situatie. Omdat ze meer van het vak weten kunnen ze er ook altijd mee schermen. De sisters die hier niet veel tegen in kunnen brengen gaan op hun beurt in de aanval door van de meest pietluttige dingen een punt te maken. Er komt weinig opbouwende kritiek. Laat staan dat er eens iets positiefs gezegd wordt. En als er een crisissituatie in het ziekenhuis is, wordt altijd maternity als oorzaak aange-wezen. Laatst was er een groot verkeersongeluk. 3 vrouwen zijn er bij omgekomen, één had een miltruptuur. De milt moest verwijderd worden. Ze had zoveel bloed verloren dat ze dringend bloed nodig had. Onze ‘bloedbank’ was leeg. Twee donoren die niet geschikt waren en verder niemand die wilde geven. De vrouw heeft het niet gered. Dat is natuurlijk verschrikkelijk hard. Het heeft natuurlijk te maken met management. Er wordt al jaren gepraat over een goede bloedbank maat het komt niet echt van de grond. Omdat het natuurlijk moeilijk is de vinger op jezelf te rich­ten, wordt er meteen gezegd dat er een bloed te kort is, doordat de maternity te veel bloed uit de bloedbank gebruikt en de familie zelf niet doneert. Wij zouden de familie niet genoeg achter de broek zitten. Nu ik er zelf werk, zie je wat er gebeurt. De verpleegkundigen zitten wel degelijk achter de familie aan. Wat is dan het probleem? Waarom komt dat bloed niet terug? Het systeem werkt als volgt. Als je voor een grote buikoperatie komt, moet je van te voren 1 of 2 zakken bloed van familieleden laten doneren. Is het nodig de zakken te gebruiken, dan staan ze vast klaar. Is het niet nodig dan blijven ze in de koelkast en worden voor emergencies gebruikt. Ook op onze afdeling vragen we familie te doneren, wanneer je verwacht dat er bloed nodig is. Meestal is er op onze afdeling vaak geen tijd om bloed te vragen. Wanneer wel bloed nodig is, dan moet je gebruik maken van de koelkast. Als het om 1 of 2 zakken gaat worden ze nog wel terug gegeven, maar soms hebben patiënten wel 5 zakken nodig voor ze er weer bovenop zijn en waar haal je 5 donoren vandaan? Voor een zak bloed van een familielid betaal je 5000 cedis (Fl 12,50) aan het ziekenhuis en voor een zak bloed uit de koelkast 7000 cedis (Fl 17,50). Dit is voor de handelingen die er aan het bloed verricht moeten worden, zoals de zak waar het bloed in komt met speciaal spul om het bloed niet te laten klonteren, HIV test op AIDS, naalden en infuusslang en de kruistest om te zien of het bloed past bij de ontvanger. Als je dus zelf niet doneert maar het uit de koelkast koopt, is het dus duurder. Waarom dan toch het koelkast bloed? Als je zelf op zoek gaat naar een donor en het is geen naaste familie dan loop je de kans dat je soms wel 6000 tot 8000 cedis moet betalen aan de donor en dan daar bovenop nog eens 5000 aan het ziekenhuis. Je snapt waar men dus voor kiest. Als men bloed gedoneerd heeft en het wordt niet gebruikt, krijgt men 2000 cedis terug. De mensen die dus bloed van buitenaf hebben geregeld en dus 6000-8000 cedis hebben betaald en waarvan het bloed uiteindelijk niet aan de patiënt is gegeven, verliezen daar dus op. Met dit rare systeem werk je in de hand dat mensen niet doneren en eigenlijk doen de mensen dit elkaar aan en vallen er onnodig doden. Hopelijk gaat er heel binnenkort iets veranderen in deze bloeddonor affaire. Er is ons een goede koelkast toegezegd waarin we het bloed zo’n 30 dagen goed kunnen houden. Dan kunnen we actief donorwerving gaan doen bij scholen, bedrijven en andere instellingen, zodat we de koel­kast regelmatig aan kunnen vullen.

Met m’n voorbeeld over het bloed ben ik helemaal afgedwaald van het werk op de afdeling met de Ghanese collega’s en de Spaanse sisters. Natuurlijk zit ik pas 3 maanden op de afde­ling en ben voornamelijk aftastend bezig. Wat willen de sis­ters, wat willen de verpleegkundigen? Ik voel me constant een buffer tussen de twee groepen. Hoewel je het niet altijd met beide partijen eens hoeft te zijn kan ik het aardig met ze vinden. Bij de sisters ging dat als vanzelfsprekend. Dat heeft te maken met verwachtingen beiderzijds. Je zit er toch om er het beste van te maken. Met m’n Ghanese collega's ging dat anders. Eerst werd ik beschouwd als de verlengde arm van de sisters dus ‘oppassen’. Ik pro­beerde dit van het begin af aan te doorbreken door zaken die mijns inziens anders konden als open vraag in de groep te gooien. Dat was even wennen want een vraag werd meteen beant­woord met "yes, sister. We will do so". En dan moest ik meteen weer reageren met nee ik vraag of het een goed idee is of hebben jullie een beter plan. Ik realiseerde me niet meteen dat als je dat niet gewend bent, zo’n vraag ook moeilijk of zelfs bedreigend over kan komen. De bijdehandste verpleegkun­digen vertelden mij dat ik hun beter kon vertellen wat ze moesten doen, “zo zijn we dat gewend, en als we het doen zoals wij denken dat het goed is, wordt het toch meteen afgekapt”. Nou ga er maar aan staan. Ik moet toegeven ik heb nooit lei­dinggegeven aan een afdeling. Ook in Nederland leek me dat niet het makkelijkste, maar daar maak je het je leidinggevende wat makkelijker met inspraak en open discussies. Ach, ik weet niet hoe ik het allemaal op papier moet zetten. Uiteindelijk vind je toch wel je maniertjes om de mensen vertrouwd met je te maken. Veel interesse tonen in hun werk, hun moeilijke omstandigheden en vooral ook wat van je zelf te laten zien en kakra-kakra (slowly-slowly) begint het te komen, maar ik juich nog niet. Ik hoop dat we daadwerkelijk een goed draaiende afdeling kunnen worden, in ieder geval eentje waarin iedereen kan functioneren.

Hoe gaat het verder met ons? Wat de gezondheid betreft gaat het goed. Niet zoveel ziektes meer gehad als het eerste half jaar. Koen heeft na die ene astma-aanval geen aanval meer gehad, maar blijft nog wel een gevoelige huid houden en heeft dan ook nog altijd huiduitslag. Hij heeft hier zelf geen last van. Douwe heeft onlangs malaria gehad en is daar goed van hersteld. Gerard is nooit ziek, heeft daar ook geen tijd voor. Wel heeft hij door de tempera­tuurswisselingen last van allergie, veel niezen en snotteren dus. Ik ben zelf ook niet meer ziek geweest, sinds november, behalve gisteren toen ik ineens geveld werd door koorts, maar dat was vanmorgen weer over. Ik moest van de sisters thuisblijven om uit te rusten, vandaar dat ik nu wat tijd heb om te schrijven.

Wat het sociale leven betreft hebben we wel redelijk onze draai gevonden. We hadden goed contact met onze buren, Dr. Ring en familie. Ook Douwe en Koen waren stapel op hun kinde­ren en andersom. Helaas voor ons en ook voor het ziekenhuis, maar gelukkig voor hen, zijn zij vorige week vertrokken naar Canada. Dr. Ring was Soedanees en Liberiaans vluchteling. Hij had het enorm naar z’n zin in Ghana en wilde niet echt weg, maar als je al twee keer een oorlogssituatie hebt meegemaakt en je hebt nu de keus een nationaliteit te krijgen in een land, waar het politiek stabiel is waar kies je dan voor..

Douwe en Koen trekken nu veel met elkaar op en kunnen elkaar goed aan. Het is leuk te zien/horen hoe Douwe zich al ver­staanbaar weet te maken in ‘t Engels. En als hij het Engelse woord niet weet dan verandert hij het Nederlandse woord van klinkers, dan klinkt het in ieder geval anders. Eerst konden we nog wel eens bepaalde dingen die niet voor z’n oren bestemd waren in het Engels bespreken, maar dat kan nu niet meer. Douwe vangt alles op. Ook Koen begint te praten. Bij hem is het een mengeling van Nederlands, Engels en Twi. Koen kan zich eindeloos vermaken met tekeningen maken, duplo, de bal en water. De voordelen van kinderen beginnen nu ook te komen. Douwe dekt ‘s morgens voor ons de tafel. Koen is de eerste die op z’n stoel zit, als er wat te eten valt. We moeten dan ook wel uit bed komen. Ze blijven dan roepen: “kom ontbijten” en Koen “broooo”.

Zo, dat was het voor deze keer weer. Wij blijven uitkijken naar jullie brieven, ook al denk je dat je niets te schrijven hebt of niet kunt schrijven. Nana Adankwa I zal volgende keer jullie weer over het wel en wee in z’n dorp op de hoogte stellen en wat er met jullie donaties gaat gebeuren.

We wensen jullie een mooie lente.