donderdag 27 augustus 1998

14. Ontmoeting met Professor Tomori

Alweer een week onderweg. De tijd gaat snel. Met zo’n korte consultancy zit je voor je het weet al op de helft! Vorige week woensdag vertrok ik via Londen naar Harare. De vlucht met British Airways was erg aangenaam. WHO had een businessclass-ticket gegeven. In de Boeing 747-400 zit de businessclass boven de economy class. Veel beenruimte, lekkere stoelen en goed eten natuurlijk. Helaas miste ik het hoofdgerecht, want ik was na het voorgerecht in diepe slaap gevallen. Ik werd wakker toen men aan het afruimen was. Er stond nog een traytje op de kar met een nagerecht voor mij. Ook de rest van de reis heb ik grotendeels slapend doorgebracht en ik kwam uitgerust om 8 uur ’s ochtends in Harare aan.
In Harare moest ik m’n eigen weg vinden. Een taxi reed me door de stad en het was erg moeilijk om het WHO kantoor te vinden. Na een paar keer vragen, kwamen we bij het grote ziekenhuis (Parirayena Hospital). Ook hier geen bordje met het WHO logo te bekennen. Bij een gebouw waar de verf aan het afbladeren was en patienten naar binnen liepen, zei de taxichauffeur dat de WHO hier gehuisvest was. Alleen een bordje met ‘WHO-parking’ deed vermoeden dat hij inderdaad gelijk had. Na een paar gangen en trappen kwam ik inderdaad bij het WHO kantoor. Dit is het ‘regionale’ WHO kantoor voor Afrika: WHO AFRO. Vroeger was dit gevestigd in Brazzaville, Congo, maar door de burgeroorlog daar, is het kantoor al drie jaar ‘tijdelijk’ naar Harare verplaatst. Het was inderdaad goed te zien dat dit een tijdelijke oplossing was. Geen airconditioned gebouwen, maar kamertjes waar 4-6 mensen dicht op elkaar zitten. Veel dozen met archieven in de gang en knusse keukentjes die als kantine dienden. De cola die ik bestelde kwam uit een literfles. Erg ongewoon in Afrika waar de markt overspoeld is met kleine Coca Cola en Fanta flesjes. Wat verder nog opviel was dat de omgangstaal vooral Frans is. Gelukkig waren de meeste mensen tweetalig.

Ook dit keer liep mijn bezoek niet vlekkeloos. De persoon die ik moest zien, Mac Otten, zat in een workshop en ik ontmoette hem pas aan het eind van de middag. Na een korte briefing, ben ik meegegaan naar zijn huis en heb daar ‘s avonds gegeten. De volgende ochtend mee naar de workshop voor ‘laboratory directors’ van de 15 virologische laboratoria in Afrika die betrokken zijn in het polioprogramma. Het was leuk te zien, hoe snel je de groep mensen leert kennen die hierbij betrokken zijn. Naast Mac, kende ik Keith Shaba (AFRO) ook van de workshop in Livingstone afgelopen maart. Charles, de laborant uit Uganda was destijds ook in Livingstone aanwezig. Dr. Monze, de viroloog van UTH, kende ik natuurlijk van Zambia. Verder was een Amerikaanse consultant van CDC Atlanta in de meeting. Hij was ook in Genève gedurende de training begin dit jaar. Van het WHO hoofdkantoor Genève was verder nog een viroloog, David Featherstone, die ik vorig jaar tijdens mijn eerste oriëntatie bij de WHO al had ontmoet. De vergadering werd voorgezeten door Prof. Nkrumah en Prof. Tomori. De eerste had ik al eens in Cape Coast gezien tijdens een training. Hij is de zoon van de eerste Ghanese president, Kwame Nkrumah. De leukste ontmoeting was met Prof. Tomori. Hij heeft een bijdrage geschreven voor het boek van de Nederlandse Vereniging voor Tropische Geneeskunde, dat ik vorig jaar had samengesteld. Ik had ooit een bijdrage van hem op een discussielijst op het internet gelezen. Ik vond het een erg scherp verhaal en vroeg hem in december of hij een stukje wilde schrijven over de betrokkenheid van westerse organisaties in research in de tropen. Omdat ik niet wist of hij man of vrouw was, begon ik m’n maitje met ‘dear sir/madam’. Zijn eerste reactie was ‘I’m of the male gender’ (‘Ik ben van het mannelijke geslacht’). Pas later schreef hij dat hij in het WHO AFRO kantoor werkte. In Genève zag ik zijn naam op een overhead staan en wist dus dat hij ook in het polioprogramma werkte. Deze zomer had ik hem het boekje toegestuurd en hem bedankt voor zijn bijdrage. Je kunt je voorstellen hoe grappig het was om elkaar nu in levende lijve te zien.

Vrijdagmiddag vloog ik door naar Zambia met Aero Zambia. De businessclass in het vliegtuig van Aero Zambia had 12 stoelen. Voor me zat, bleek al snel, een VIP. Mensen kwamen handjes schudden, stewardessen deden zenuwachtig en een ‘entourage’ was bij hem. De persoon naast hem, waarschijnlijk een MP/parlementslid, vertelde hem dat hij voor zijn dorp een community centre wilde bouwen, de anderen zaten ook voortdurend als vliegen om hem heen of lachten hard mee om zijn grapjes. In Lusaka stond een militaire afvaardiging en de tv hem op te wachten. Toen wij het vliegtuig verlieten zei hij tegen een van zijn volgelingen ‘Be ready for any questions!’. De volgende dag las ik in de krant dat de minister van buitenlandse zaken een bezoek aan zijn collega in Zimbabwe had gemaakt, in verband met de DR Congo crisis.

Maandagmiddag rapporteerde ik me bij de WHO en het Central Board of Health (CBOH). Men was niet op de hoogte van mijn komst. Zoals gewoonlijk. We proberen nu de training van de surveillance officers van de grond te krijgen. Deze gaat waarschijnlijk volgende week van start. Ondertussen kan ik het trainingsmateriaal voorbereiden en wat bijpraten. Ik heb een leeg kamertje in het WHO kantoor gevonden en heb nu eindelijk eens een rustig plekje om te werken. Bovendien een mooi uitzicht over Lusaka, zo 6 hoog, en ook tijd om deze brief even te schrijven.